Er zijn boeken die in al hun eenvoud lang bijblijven. Boeken zoals La plaça del diamant (vertaald als Colometa) van Mercè Rodoreda, Les choses (De dingen) van Georges Perec, Ru van Kim Thúy en, vooral, Neko no kyaku (De kat) van Takashi Hiraide.
Takashi Hiraide, schrijver, dichter en professor kunstgeschiedenis, vertelt in De kat het ogenschijnlijk alledaagse verhaal over een stel – een man, die de verteller van het verhaal is, en een vrouw, niet meer heel jong, nog niet oud, niet heel vermogend, maar ook niet straatarm – dat terecht komt in een huis in een lommerrijke wijk aan de rand van Tokio.
‘De statige traditionele woning was oorspronkelijk eind jaren twintig, dat wil zetten in het begin van het Shona-tijdperk, gebouwd door een militair uit Kioto, en naar verluidt was er uit de oude hoofdstad ook een hovenier meegenomen om de tuin aan te leggen. (…) de diverse planten en bomen waren zo geschikt dat elk seizoen weer subtiele veranderingen tot stand kwamen in de bloemenpracht.’
Toch het meest opvallende aan het huis is dat het om een boom heen gebouwd lijkt. Middenin staat namelijk een reusachtige zelkova, die zich boven de daken in de wijk uitstrekt.

Eind jaren tachtig sterft de oude keizer en loopt het tijdperk tot einde. De verteller heeft al snel een voorgevoel van een onomkeerbare verandering. Hij is ontevreden met zijn baan, hij twijfelt over zijn leven. En alsof dat nog niet genoeg is, duurt het niet lang of krijgen ze te horen dat het huis verkocht wordt en ze op zoek moeten naar een nieuw onderkomen.
Het wordt een lange, ingewikkelde zoektocht, want ze willen in de buurt blijven van hun oude huis, al vanwege de boom, maar vooral vanwege een kat.
De kat is van de buren en loopt op een dag toevallig het huis van de man en de vrouw binnen. Een lange tijd behoudt de kat, Pukkie geheten, haar afstand. ‘Die afwijzende houding’, noteert de verteller, ‘gaf mij eenzelfde gewaarwording als kil, vaalbleek licht’.
De aandacht van de kat gaat alle kanten uit. Ook de verteller observeert alles wat hij om zich heen ziet. Zijn vrouw citeert een filosoof: ‘Observatie is de kern van liefde die niet vervalt in sentimentaliteit.’ Met die gedachte in hun achterhoofd beginnen ze hun leven steeds meer op de kat te richten. Als de kat zover is dat ze op hun futons wil slapen, leggen ze die ‘s avonds steeds vroeger op de vloer.
Maar zelfs met die vertrouwelijkheid blijft Pukkie een gast, een ‘gastkat’, zoals de titel van het boek letterlijk vertaald heet. Ze wordt nooit aanhankelijk van de verteller en zijn vrouw, die zich steeds opnieuw afvraagt of de kat toch niet in wezen hún kat is. De verteller denkt daar anders over:
‘…ik vroeg me af of Pukkie ons niet juist daarom haar ware gedaante openbaarde, ongerept en niet behaagziek, de gedaante die haar baasje niet eens kende.’
Met de tijd vinden ze een nieuw huis en verhuizen. De afscheid van de kat valt hen moeilijk. Dat geldt niet andersom:
‘Pukkie gedroeg zich zoals altijd. Haar blik zei onverstoorbaar: mijn aandacht gaat uit naar de hemelverschijnselen en naar het dieren- en plantenrijk, en de mensenwereld kan me gestolen worden. Haar gepunte oren leken de hele tijd uitsluitend gespitst in de richting van een stroom die in het wilde weg doorsijpelde in kieren die voor mij onzichtbaar bleven.’
De stroom, de verandering.
Het nieuwe huis heeft geen zicht op de grote zelkova van hun oude huis, zoals ze gehoopt hadden, maar het heeft niet minder dan twintig andere zelkova’s omheen. Er wonen ook meerdere kattenfamilies in de buurt, wat troostrijk voor hun beiden is, want Pukkie is ondertussen dood, overreden door een auto.
Uiteindelijk wordt het oude huis – dat ze steeds in de gaten houden – gesloopt en blijft de verteller terugdenken aan Pukkie. Wat er met de boom gebeurt, vertelt hij niet.
De zelkova duikt op ook in Takahis Hiraide’s gedichten. In de in het Engels vertaalde bundel prozagedichten For the Fighting Spirit of the Walnut (Kurumi no sen’i no tame ni, oorspronkelijk gepubliceerd in 1982, vertaald in 2008) gaat het om het toevallig ontdekken van ‘de boom van mijn dromen’ (gedicht nummer 25) en, nog nadrukkelijker in de sfeer van De kat:
‘Floods and echoes conclude by being sucked into the urethane and then the sewer. Intermittend piano music from a distant window, the rustling of a young Zelkova tree near the window. They, too, will eventually come to their end, sucked into the burning eardrum. O no-longer-visible-person-swallowed-by-the-crowds – I am well. With no floods nor echoes, I am extremely well.’ (gedicht nummer 74)
Augustus 2019