Foto: Unsplash

Interview met bandoneonist Gerard van Duinen, gepubliceerd in journalistiek cultureel magazine Schift, april 2016.

Een muziekgenre met een onbekende oorsprong, dat overal ter wereld gespeeld wordt en als koorddanser balanceert tussen traditie en vernieuwing: dat intrigeert. Ook als je geen tangospecialist bent. Mijn relatie tot de tango, zoals tot andere vormen van wereldmuziek, is er een van een geïnteresseerde leek die haar intuïtie volgt. Vraag me niet waarom een lied me pakt en een ander me koud laat: ik weet het niet. Aanleiding tot een meer diepgravend onderzoek kreeg ik met de keuze van de tango als muziek voor de documentairefilm Café Bostella waaraan ik werk en die dit najaar verschijnt.

Toegegeven, het ligt niet voor de hand een film over een Vlaams volkscafé te voorzien van de tango als achtergrondmuziek. Slagers en chansons van eigen bodem, dat zou je eerder verwachten. Die hebben we ook geprobeerd, en het resultaat was matig. We zochten naar muziek die niet alleen de sfeer van het café illustreert maar ermee als het ware in gesprek gaat. Dat was geen eenvoudige taak. Een goed diner met vrienden bood uitkomst. Onder de vrienden zat namelijk een van de weinige Nederlandse bandoneonisten, Gerard van Duinen. Hij begreep ons idee zonder al te veel uitleg. Zo kwam het dat hij zijn al brede repertoire nog verder uitrekte en filmmuziek voor Café Bostella ging arrangeren.

Terwijl we aan het werk waren, kwam ter sprake hoe jammer het is dat de tango in Nederland meestal gereduceerd wordt tot de paar populairste deuntjes. Het genre, zei Gerard, heeft zoveel meer te bieden. Ik werd nieuwsgierig en begon me in te lezen. Hoe meer ik te weten kwam, hoe meer ik in de ban raakte van de geplooide geschiedenis en het springlevende heden van de tango.

Heimwee

Er zijn veel pogingen geweest om de geschiedenis van de tango te achterhalen, schrijft tangohistoricus Murray Pfeffer, maar ‘niemand heeft ooit de exacte wortel ervan gevonden’. Van één oorsprong is in elk geval geen sprake: de tango is een amalgaam van invloeden uit verschillende landen en continenten. Pfeffer noemt de candombe van Afrikaanse slaven, de dansmuziek van de Argentijnse pampa, milonga, Indiaanse ritmes en de muziek van vroege Spaanse kolonisten. Plus de wals en andere salondansen. ‘Vroege immigranten en sociale outcasts’ brachten al die invloeden bij elkaar tot wat als de tango bekend zou worden. Het was de weergave van hun eenzaamheid, verlangens, pijn en heimwee.

De tango heeft daarmee een hele reis afgelegd. De oorsprong mag in het duister blijven, want gaat het niet om de reis? Dat doet me denken aan wat de cultureel antropoloog James Clifford in zijn boek Routes (1997) schreef over reizen en verplaatsing als passende metaforen voor cultuur en culturele processen. Hij beschrijft culturele veranderingen als routes waarlangs nieuwe betekenissen ontstaan en oude steeds andere vormen aannemen. En nog sterker: hij ziet de verplaatsingen, of reizen, als de kern van cultuur, of culturele verschijningsvormen.

De reis van de tango begon met Europese immigranten in Buenos Aires rond de 20e eeuwwisseling. In de weemoedige muziek zochten zij een uiting voor hun hartzeer. Daarna is de geschiedenis van de tango er een van een voortdurende metamorfose en verplaatsing geweest. En de reis gaat door.

Van de volkswijken waar de immigranten woonden vond de tango zijn weg naar de salons van de high society. Tango was razend populair onder de elite, tot de machtsovername van Videla in de jaren zestig. Tijdens de dictatuur werd de tango in de ban gedaan, want Argentinië moest zich manifesteren als moderne, westerse samenleving waar de mensen op de nieuwste importrock swingden. De tango behoorde tot de oude tijd, een waarvan de exponenten in gevangenissen verdwenen, tenzij ze de nieuwe waarden omarmden of naar het buitenland vluchtten. De tango vluchtte met zijn spelers mee. Naar Parijs, waar Astor Piazzolla hem naar de volgende metamorfose leidde, tot euforie niet alleen van zijn landgenoten in ballingschap, maar ook door Parijzenaren. De tango was er om te blijven. Eind jaren tachtig – we schrijven al het tijdperk na Videla – keerde de tango terug naar Buenos Aires, en beleefde daar zijn volgende renaissance die tot de dag van vandaag duurt.

Vanuit Parijs reisde de tango ook noordwaarts. Als Finse herinner ik me de rage die de tango een aantal decennia geleden in Finland werd. Niet de tango van Piazzolla, maar een heel eigen Finse slag waarin de invloed van Finse volksmuziek heel aanwezig was. In de op de accordeon gespeelde tango herinnert alleen nog het basisritme aan de Zuid-Amerikaanse oorsprong van de muziek. In de Finse maatstaven is de tango geen curiosum, maar een integraal deel van het Finse muziek- en danscanon. Soms neemt de tango inderdaad verrassende routes.

In Nederland daarentegen leeft de tango in zijn eigen niche, zegt Gerard. Het wordt gedanst, en gespeeld, maar echt bekend bij het brede publiek zijn alleen een paar grote namen. Het heeft inderdaad iets paradoxaals, zei ik tegen hem, de tango is overal bekend – volgens Pfeffer ‘in ieder land ter wereld, inclusief Zambia’ – maar mensen weten weinig af van de verscheidenheid van de muziek. Laat staan dat er op verschillende plekken op de wereld tegelijk een heuse beweging van musici gaande is om de tango van nieuwe impulsen te bedienen. Gerard: ‘Het wordt tijd dat we in Europa, net als in Buenos Aires, onze eigen arrangementen en opvattingen ontwikkelen, en nieuwe composities gaan schrijven.’

Dat geldt ook als zijn persoonlijke missie. Hij ‘kwam in de tango’ via de dans een slordige twintig jaar geleden, volgde de tango-opleiding van Codarts in Rotterdam, pendelde uit zijn woonplaats Den Haag fanatiek naar de privéles door de tangogrootheid Juan José Mosalini in Parijs, richtte een reeks ensembles en orkesten op, maakte cd’s, trad op waar mensen bij elkaar kwamen om de tango te dansen – en doet dat nog steeds. Hij heeft net een nieuwe cd uit: Sencillo (‘eenvoud’).

Maar laten we bij het begin beginnen.

Waarom was je meteen verkocht aan de tango? Je studeerde wiskunde en Japans, speelde gitaar en piano en werkte bij een bank. Het lag niet echt voor de hand dat je de boot zou keren en bandoneonist worden, toch?

‘Wat mij in de tango aansprak was de raadselachtige balans tussen energie en melancholie. Ik was gefascineerd door de muziek tijdens een concert van Sexteto Canyengue, maar ik snapte er niets van.Toen ik zag dat er in de tweede set tijdens het concert gedanst werd, ben ik ook met mijn vrouw tango-dansles gaan nemen. Na een aantal jaren begon het te kriebelen. Met een paar andere muzikale dansers deden we een paar nummers, ik op de piano overigens. Omdat ik niemand voor bandoneon kon vinden, ben ik het zelf gaan spelen. Aanvankelijk wilde ik alleen voor dansers spelen, en dat is wat uit de hand gelopen. Ik begon het breder te zien en wilde de tangomuziek doorgronden. Maar de kernwaarden van de dansbare tango heb ik altijd gerespecteerd. Toen ik zelf arrangementen ging schrijven, merkte ik dat ik op de dansvloer de tango al onbewust doorgrond had. Het arrangement is in tango essentieel – net als improvisatie in jazz. De combinatie van schrijven en uitvoeren past perfect bij mij.’

Laten we nog eens teruggaan. Je hebt het over de energie en de melancholie als de twee centrale ingrediënten van de tango. Ergens las ik over de tango van het begin van de twintigste eeuw als ‘melancholy wailing of a bandoneon’. Hoort de melancholie altijd bij de tango of zit het anders met de hedendaagse vormen ervan?

‘Melancholie is onlosmakelijk verbonden met de ziel van de tango. Vaak gaat het om een ongefundeerd verlangen naar een tijd waarin alles beter leek.’

Dat doet me erg denken aan het Portugees-Braziliaanse begrip ‘saudade’. Het wordt omgeschreven als iets weemoedigs dat je niet nader kunt uitleggen, laat staan definiëren. Herken je dat ook in de melancholie van de tango, of gaat het echt alleen om een heimwee naar een beter verleden?

‘Het ligt dicht bij elkaar maar het is niet hetzelfde. In de tangoteksten gaat het vaak om prille liefdes, en om het verlangen naar Buenos Aires. In de muziek mag de melancholie ongegeneerd op het gemoed spelen, schmieren zelfs. Toch blijft het vaak mooi omdat het gevoel oprecht is. Ook in de hedendaagse tango zie ik dat als belangrijk thema terug. In de dans en de muziek wordt de Gouden Periode van de tango geïdealiseerd. Je ziet dat in het hanteren van de strikte codes van de salon en het zo precies mogelijk naspelen van oude opnamen. Het kan zelfs doorschieten in een zwaar conservatisme. Er zijn tango-dj’s die alleen nog platen van voor 1942 willen draaien…’

Dat sluit aan bij wat je eerder zei over epigonisme. Over spelers die krampachtig vasthouden aan bepaalde succesnummers uit de Gouden Periode. Proef ik achter je woorden frustratie? Zijn de epigonen aan de winnende hand als het om het imago van de tango gaat?

‘Nee, het is geen frustratie. Wel erger ik me over de lakse houding van sommige muzikanten. En het klopt dat de smoel van de tango al snel bepaald wordt door de grootste gemene deler: Kraayenhof die Adios Nonino speelt, Danny Malando, een broeiend danspaar… Vernieuwing stuit altijd op weerstand, en vaak is dan het argument: “Dit is geen tango”. Maar wat is tango? Die vraag kan op vele manieren beantwoord worden en over de antwoorden kun je altijd discussiëren. Daarmee is de vraag al bijna niet meer belangrijk. Ik schrijf muziek die stilistisch past in de jaren 40 en 50, maar inhoudelijk op zichzelf staat. Ik vind mijn muziek geslaagd als twee dansers opstaan en in omhelzing wegdansen.’

Heilige huisjes

Daarin wordt de danser in je wakker misschien. Maar schrijf en speel je altijd met dansers in je achterhoofd? Of, anders gesteld, gooi ik heilige huisjes om als ik vraag of het mogelijk is om de tangomuziek los van de tangodans te zien? Ik luister graag naar tango maar niets in mij roept me om te gaan dansen…

‘Nee, ik speel of schrijf niet altijd met dansers in mijn hoofd. Wel geloof ik dat ik altijd een anticipeerbare ritmische ontwikkeling in een arrangement wil hebben. Dat is een noodzaak in dansmuziek, maar ik denk dat je dat ook in de meer artistieke vormen hoort. Tango beweegt je, maar dat hoeft niet altijd met de voeten.’

Hoe zit het met de vernieuwing in de muziek sinds de jaren tachtig, toen de tango weer populair werd als dans? Hoe zou je de tango van het Buenos Aires van nu karakteriseren?

‘Tango is een sterke merknaam. Er bestaat een industrie van clichés met dweilende dansparen en brillantine, die dagjesmensen kan bekoren. Maar er is ook een sterke artistieke onderstroom waar nieuwe muziek gemaakt wordt. Soms met ongekende agressie en machismo, soms met virtuoos vertoon van subtiliteit. In Buenos Aires wordt meer gezocht naar nieuwe vormen dan in Europa. Ik denk aan groepen als Astillero, het kwintet van Ramiro Gallo, songs van Alfredo ‘el Tape’ Rubin. Al zijn Argentijnen in Parijs ook wel heel vernieuwend. Tómas Gubitsch is een van hen. Historische voorbeelden voor mij zijn spelers als Osvaldo Ruggiero die ongelooflijk gearticuleerde accenten ging spelen, en Ciriaco Ortíz, die enorme vrijheden nam. Voor het orkestwerk luister ik veel naar Pugliese, Troilo en Di Sarli. Als hedendaagse componist is Julián Peralta een blijvende inspiratie. Als docent is Mosalini absoluut mijn grote voorbeeld.’

En in Nederland…

‘Er zijn in Nederland relatief weinig mensen die tango snappen en kunnen spelen. Er is ook maar weinig vraag naar. Tango is voor Nederlanders exotisch. Ook al is de oorsprong verweven met een Europese traditie, het is niet onze volkscultuur. Daarmee is tango in Nederland voor mij een nichemarkt. Ik probeer me in mijn artistieke werk niet te beperken tot de niche. Ik doe ook graag mee aan crossoverprojecten.’

Jouw duidelijkste crossover tot nu toe is het ensemble La Tabú. Daarin spelen jullie geïmproviseerde tango. Heb je ooit gedacht om contact te zoeken met de vernieuwers in Buenos Aires, om La Tabú naar Buenos Aires te brengen?

‘Ik krijg enthousiaste reacties, ook van tango-dj’s. Maar de tangowereld is nu eenmaal gesteld op tradities. Het zal tijd kosten om mensen te bereiken en te overtuigen. Met een paar vernieuwers heb ik wel contact, ondanks mijn beperkte Spaans. Ik zou graag met mijn orkest Mala Pinta of met La Tabú willen optreden in Buenos Aires, maar de kosten daarvoor zijn erg hoog.’

Ik proef veel ambivalentie. De tango hecht aan de traditie maar snakt naar vernieuwing. Jouw muziek leunt op de tango uit de Gouden Periode, maar je claimt inhoudelijke autonomie. Je geeft ook veel les. Wat wil je het liefst aan je studenten overbrengen?

‘Hetzelfde wat ik in praktijk probeer te brengen: dat de manier waarop je een noot speelt vele malen belangrijker is dan welke noot je speelt.’